Positietherapie zorgt voor een afname van het slapen in rugligging en is een van de meest gegeven medische aanbevelingen voor patiënten met positionele OSA (POSA). Het is aangetoond dat slaappositietrainers de tijd in rugligging, de apneu-hypopneu-index (AHI) en de zuurstofdesaturatie-index (ODI) verlagen en slaperigheid overdag verminderen, en dat deze gunstige effecten in de loop van de tijd aanhouden.2
Om positionele OSA (POSA) te kunnen aantonen is een eenvoudige aanpak in twee stappen te volgen. Kijk eerst naar de totale AHI in het verslag van het slaaponderzoek om vast te stellen of er ten minste 5 gebeurtenissen per uur zijn geweest. Bepaal vervolgens of 50% van de apneus en hypopneus zich voordoet tijdens het slapen op de rug. Daarnaast is het nuttig om de AHI in niet-rugligging te kennen. De positionele OSA-index (POSA) wordt regelmatig in slaaponderzoeksverslagen vermeld.
POSA komt vaak voor. Bij volwassenen van middelbare tot oudere leeftijd.
POSA was bij 53% van alle personen aanwezig.
Nog belangrijker is dat exclusieve POSA (waarbij de AHI in niet-rugligging normaal is) bij 26% van alle personen en 36% van de OSA-patiënten aanwezig was.1
POSA was aanwezig bij 75% van de OSA-patiënten.
Er was sprake van exclusieve POSA bij 36% van de OSA-patiënten.1
Bij volwassenen van middelbare tot oudere leeftijd was POSA (Positional OSA) aanwezig bij 53% van alle personen en bij 75% van de OSA-patiënten. Belangrijker nog, er was bij 26% van alle personen en bij 36% van de OSA-patiënten sprake van exclusieve positionele OSA (POSA) (wanneer niet-rugligging AHI normaal is).1
6% van de patiënten zonder OSA en 30% met lichte OSA zou op basis van de AHI worden geclassificeerd als matig-tot-ernstig als ze alleen in rugligging hadden geslapen.5
Wanneer patiënten werd gevraagd om hun slaappositie te voorspellen, beoordeelde 80% van hen de hoeveelheid slaap in rugligging foutief en werd het aandeel slaap in rugligging met 21,6% onderschat.6
Ze zijn vaak jonger dan niet-positionele OSA-patiënten en zij hebben een lagere BMI, een lagere omvang van de nek en taille, en een lagere prevalentie van hypertensie.7
Bij het testen van slaapapneu thuis merkten onderzoekers op dat 54,6% van de OSA positioneel is. Positionele OSA (POSA)-patiënten ontvingen minder vaak CPAP-therapie.8
Naast gewichtsbeheersing wordt gewoonlijk positietherapie geadviseerd.9
De slaappositietrainer (SPT) was effectiever in het verbeteren van de slaapkwaliteit en de kwaliteit van leven en had een hogere therapietrouw na 1 maand in vergelijking met de tennisballenmethode.10
Bij 38 patiënten met positionele OSA (POSA) daalde de AHI tot minder dan 5 bij 92% en 97%, met respectievelijk positionele slaaptherapie en CPAP (p=0.16).11
De slaappositietrainer (SPT) werd vergeleken met behandelingen met orale apparaten bij patiënten met lichte tot matige positionele OSA (POSA) (AHI 5-30). De mediaan AHI daalde na 12 maanden aanzienlijk in de SPT-groep en verschilde niet met die van de behandeling met orale apparaten. De therapietrouw was in de twee behandelgroepen vergelijkbaar.12
Ook werd de slaappositietrainer bestudeerd bij patiënten met residuele positionele OSA (POSA) na een operatie aan de bovenste luchtwegen. Het toevoegen van slaappositietherapie resulteerde bij 31% in een succesvolle behandeling na 3 maanden; het therapietrouwpercentage met een SPT was 89%.13
Gezien de prevalentie van positionele OSA (POSA) en de potentiële impact op de lange termijn op de kwaliteit van het leven, blijft de nieuwsbrief Slaap en ademhaling zich het hele jaar richten op de diagnostische en behandelstrategieën voor positionele OSA (POSA).
Bekijk voor meer diepgaande informatie de abstract van Heinzer R, et al. (Prevalence and characteristics of positional sleep apnea in the HypnoLaus population-based cohort. J Sleep Med. 2018 Aug;48:157-162).
Wilt u meer artikelen, nieuws en informatie over slaap en ademhaling van Philips ontvangen?
Wetenschappelijk artikel
Behandeling van positionele obstructieve slaapapneu
Artikel lezen 1. Heinzer R, et al. J Sleep Med. 2018 Aug;48:157-162. 2. van Maanen et al. Sleep. 2014 July 1;37(7):1209-15. 3. Oksenberg A et al. J Sleep Res. 2014 Apr;23(2):204-10. 4. Morong S et al. Sleep Breath. 2014 Mar;18(1):31-7. 5. Sunnergren O, et al. Sleep Breath. 2013 Mar;17(1):173-9. 6. Sorscher AJ, et al. Sleep Breath. 2018 Sep;22(3):625-630. 7. Oulhaj A, et al. Sleep Breath. 2017 Dec;21(4):877-884. 8. Di-Tullio F, et al. Sleep Sci. 2018 Jan-Feb;11(1):8-11. 9. Jackson M, et al. Sleep Med. 2015 Apr;16(4):545-52. 10. Eijsvogel MM, et al. J Clin Sleep Med. 2015 Jan 15;11(2):139-47. 11. Permut I, et al. J Clin Sleep Med. 2010 Jun 15;6(3):238-43. 12. de Ruiter MHT, et al. Sleep Breath. 2018 May;22(2):441-450. 13. Benoist LBL, et al. Sleep Breath. 2017 May;21(2):279-288
You are about to visit a Philips global content page
Continue